dinsdag 6 oktober 2009

wilde kanarie


Alle tot nu toe gekweekte kanaries zijn in hun huidige verschijningsvorm, door een gericht kweken en een daardoor ontstane cultivering, verkregen vanuit de wilde kanarie. De wilde kanarie is een zaadetende vogel, die 12,5 cm groot is en tot de familie der vinken behoort. Deze hele familie der vink achtige  (Fringillidae) kan worden onderverdeeld in verschillend, nauw aan elkaar verwante groepen. In één zo’n groep, die van de Serinus, moet de wilde kanarie worden ingedeeld. De Latijnse naam luidt dan ook Serinus Canarius. De wilde kanarie komt maar in een klein gebied voor en wel op de Westelijke Canarische eilanden; Madeira, de Azoren, Gran Canaria en Tenerife. Tussen januari en Maart, na de regentijd begint voor de wilde kanarie het broedseizoen. De man van de wilde kanarie laat behoorlijk wat geel carotenoïde kleur zien. Vooral rond de snavel, de oog teugels, de stuit en voor de borst. De flanken en het gedeelte tussen de poten en staart, de broek, bevat geen kleurstof. Er is sprake van lichte flanken, broek en onderlichaam. De bestreping is tamelijk lang en breed en de vogel laat behoorlijk wat bruin zien. Ook de schimmel is aanwezig, echter zeer ongelijkmatig verdeeld. De pop bezit beduidend minder geel, maar heeft wel meer schimmel. Het geheel maakt een meer bruine indruk. De poppen onderscheiden zich van de mannen door een zwakkere gele kleur . Het geheel zorgt er voor, dat de mannen een intensievere kleuruiting bezitten dan de poppen. Uit de wilde kanarie zijn alle tot nu toe gekweekte kanaries ontstaan.
Bij kleurkanaries wordt het accent gelegd op de kleurstoffen in de bevedering. De verschillend kleurvariaties worden naar standaardeisen gekweekt. De ideale grootte bij kleurkanaries is 14 – 14,5 cm.
Bij het keuren van een kleur kanarie als tentoonstellingsvogel wordt uitsluitend op het uiterlijk van de vogel beoordeeld. Het is juist dit uiterlijk wat in de afgelopen jaren een grote wijziging heeft ondergaan.